Wendbaarheid heeft te maken met hoe flexibel we zijn in onze begroting en bedrijfsvoering om snel te kunnen inspelen op de actualiteit. Ondanks een totale omzet van bijna anderhalf miljard euro zijn de bestedingen slechts voor een relatief beperkt deel beïnvloedbaar. Belangrijke reden is de omvang van de wettelijke taken en een relatief klein eigen belastinggebied.
Na een aanvankelijke afname van de financiële wendbaarheid, zien we in 2018 een licht gunstige ontwikkeling. We blijven ruimschoots onder de gestelde maximum-normen. De bij de begroting 2018 nog verwachte stijging van de schuldquote heeft zich in werkelijkheid niet voorgedaan. Deze is zelfs licht verbeterd ten opzichte van het jaar ervoor. Innovaties in HRM-beleid doen de noodzaak tot externe inhuur dalen en de flexibele inzet van werknemers met een vaste aanstelling toenemen. Met de lokale lasten heeft Utrecht zijn gunstige positie onder het landelijk gemiddelde licht versterkt ten opzichte van vorig jaar en in vergelijking met de andere grote gemeenten.
Hierna bespreken we vier onderwerpen die van belang zijn voor de financiële wendbaarheid.
Schuldpositie , vreemd vermogen
Voor een uitgebreide toelichting verwijzen wij u naar de paragraaf Financiering.
Leningen brengen meerjarige rentelasten met zich mee die drukken op een deel van de exploitatiebegroting. Hoe lager die druk, hoe groter de vrije ruimte en dus hoe wendbaarder de begroting. Wij werken continu aan verbetering van onze liquiditeitsprognoses. In 2014 heeft uw raad een viertal maatstaven voor schuldnormering vastgesteld, namelijk: netto schuldquote, renterisico, rentedruk en EMU-referentiewaarde. De maatstaf ‘netto schuldquote’ behoort tot de kengetallen die op grond van BBV sinds 2016 verplicht in begroting en jaarrekening moeten worden opgenomen.
5.1a Netto schuldquote (BBV)
5.1b Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen (BBV)
De netto schuldquote geeft inzicht in het niveau van de schuldenlast van de gemeente ten opzichte van het volume van de eigen inkomsten. Als de inkomsten stijgen neemt de mogelijkheid om schulden af te lossen toe. Omdat bij verstrekte leningen er onzekerheid kan bestaan of ze allemaal terug worden betaald, wordt de berekening van de netto schuldquote opgenomen zowel inclusief als exclusief de doorgeleende gelden.
Netto schuld wordt gedefinieerd als het saldo van:
- lang- en kortlopende schulden en
- lang- en kortlopende financiële activa en vorderingen.
Deze waarden zijn van de gemeentelijke balans af te lezen.
Formule netto schuldquote: [totaal van de financiële vaste activa gedeeld door totaal van de baten vóór reserves, uitgedrukt in %]
Formule netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen: [totaal van de financiële vaste activa met uitzondering van kapitaalverstrekkingen gedeeld door totaal van de baten vóór reserves, uitgedrukt in %]
Maatstaf
Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. Als maatstaf adviseert de VNG 130% als maximum norm te hanteren en daarboven de schuld af te bouwen. Wij hanteren in Utrecht de lagere maatstaf van 100% voor de netto schuldquote.
Tabel 5.1: Netto schuldquote en netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen
Jaarverslag 2018 | Verloop kengetal | ||
---|---|---|---|
Kengetal: | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Verslag 2018 |
Netto schuldquote | 70 % | 82 % | 68 % |
Af: uitleenquote | -5 % | -5 % | -4 % |
Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen | 65 % | 77 % | 64 % |
Stand van zaken
Als gevolg van de groei van de stad wordt de komende jaren nog een financieringsbehoefte verwacht.
Uitgaande van een stabiel blijvend begrotingstotaal zal dit leiden tot een oplopende schuldquote. Deze
quote blijft vooralsnog binnen bovengenoemde norm van VNG (130%) en van Utrecht (100%).
Sturingsmogelijkheden
Door verkoop van overtollig geworden gemeentelijk eigendom kunnen leningen afgelost worden en verbetert de schuldpositie. Bij toekomstige investeringsbeslissingen maakt het begrote effect op de netto schuldquote deel uit van de afwegingen.
5.2 Renterisico-norm
Op het moment dat nieuwe leningen moeten worden aangetrokken voor (her-)financiering of in het geval renteherziening van toepassing is, lopen we renterisico. Door een goede spreiding van de langlopende leningenportefeuille houden wij de afhankelijkheid van de rentestand zo klein mogelijk.
Maatstaf
Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) is bepaald dat gemeenten bij herfinanciering per jaar renterisico mogen lopen ter grootte van maximaal 20% van het begrotingstotaal aan lasten. Volgens die wettelijke norm zou in 2018 voor gemeente Utrecht een renterisico van circa 295 miljoen euro aanvaardbaar zijn (zie ook de Financieringsparagraaf). Zelf hanteren wij echter een stringentere norm die niet verbonden is aan het begrotingstotaal maar aan de omvang van de leningenportefeuille. Het daarbij geldende percentage is maximaal 10%.
Tabel 5.2: Renterisico-norm
Jaarverslag 2018 | Verloop kengetal | ||
---|---|---|---|
Verslag 2017 | Begroting 2018 | Verslag 2018 | |
Langlopende leningen op 1 januari | 913 | 938 | 913 |
Aflossingen | 40 | 80 | 80 |
Maatstaf Utrecht | < 91,3 | < 93,8 | <91,3 |
Bedragen zijn in miljoenen euro's
Stand van zaken
In Utrecht voldoen we ruimschoots aan de wettelijke norm van 20%. Ook voldoen we meerjarig aan de strengere Utrechtse maatstaf van 10%.
Sturingsmogelijkheden
Door een goede spreiding van de leningenportefeuille willen wij de afhankelijkheid van de rentestand op één bepaald moment zo klein mogelijk houden.
5.3 Rentedruk
Leningen aangaan brengt rentelasten met zich mee die drukken op een deel van de exploitatiebegroting. Hoe groter de schulden, des te groter het deel van de begroting dat bestemd is voor rentelasten en hoe minder flexibel de begroting wordt.
Formule: [rentedruk = netto rentelasten gedeeld door totaal van de lasten (vóór reserves), uitgedrukt in %]
Maatstaf
Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. Een gangbare maatstaf bij grote gemeenten was 4% voor het aandeel van de rentelasten in de totale begroting. Met de inwerkingtreding van de BBV Notitie rente is dit landelijk gedaald naar circa 2%.
Tabel 5.3: Rentedruk
x € 1.000.000 | |||
Jaarverslag 2018 | Verloop kengetal | ||
Kengetal: | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Verslag 2018 |
Netto rentelasten | 23,962 | 26,535 | 23,183 |
Totaal lasten (vóór reserves) | 1.326 | 1.448 | 1.416 |
Aandeel rentelasten | 1,8 % | 1,8 % | 1,6 % |
Bedragen zijn in miljoenen euro's
Stand van zaken
Naast de huidige rentelasten op bestaande leningen, houden wij veiligheidshalve ook rekening met toekomstige stijging van de rente, herfinanciering en uitbreiding van de leningenportefeuille voor toekomstige investeringen. Met inbegrip van genoemde veiligheidsmarge voldoen wij ruimschoots aan de gangbare maatstaf voor gemeenten.
Sturingsmogelijkheden
Door enerzijds te sturen op het totaal van de externe financiering en anderzijds op beheersing van het renterisico door middel van spreiding van de leningenportefeuille, houden wij de rentedruk zo laag mogelijk.
5.4 EMU-referentiewaarde
In Europees verband stuurt het Rijk op beheersing van het begrotingstekort op maximaal -3,0% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Hierbij is enige jaren geleden becijferd dat -0,5% van dit EMU-saldo voor rekening komt van decentrale overheden. Op basis van dit laatste percentage werd op macroniveau een tekortnorm vastgesteld. Tot en met 2015 werd vanuit deze macronorm in de jaarlijkse rijkscirculaires van het Gemeentefonds ook een doorrekening gemaakt naar een maximaal toegestaan gemeentelijk tekort, de zogenoemde individuele referentiewaarde. In de jaren 2016 en 2017 werd alleen nog de macronorm voor alle decentrale overheden gezamenlijk vastgesteld. Met ingang van 2019 heeft het Rijk de systematiek van individuele referentiewaarden weer in het leven geroepen.
Voor 2018 was de macronorm door het Rijk vastgestel op maximaal -0,3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Zoals ook in de Programmabegroting 2018 weergegeven zou dit voor Utrecht neerkomen op een EMU-saldo van circa 35 miljoen euro.
De Wet houdbare verheidsfinanciën (Wet hof) voorziet in een sanctiemechanisme, maar alleen dan indien de macronorm enkele jaren achtereen wordt overschreden. Deze beoordeling vindt dus plaats op landelijk en niet op gemeentelijk niveau.
Berekeningswijze
De EMU-referentiewaarde is het relatieve aandeel van de gemeente Utrecht in het voor alle gemeenten gezamenlijk maximaal toegestane EMU-saldo. Dit bedrag hanteren we als indicatieve norm.
Tabel 5.4: EMU-referentiewaarde
x € 1.000.000 | |||
Verloop kengetal | |||
Jaarverslag 2018 | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Verslag 2018 |
EMU-saldo: berekend tekort | 21,4 | 150,8 | 32,5 |
EMU-saldo: berekend overschot | - | - | |
Schatting referentiewaarde c.q. maximaal toegestaan tekort Utrecht op basis van macronorm | 35,0 | 35,0 | 35,0 |
Stand van zaken
In 2018 lag het EMU-saldo van de gemeente binnen de geschatte eigen tekortruimte.
De uitkomsten voor Utrecht zeggen niets over de landelijke uitkomst op macroniveau.
De Utrechtse uitkomst is behoorlijk lager dan bij de begroting voorzien. Dit komt hoofdzakelijk doordat uitgaven aan investeringen achterblijven bij de ramingen.
Sturingsmogelijkheden
Bij het nemen van besluiten rondom nieuwe investeringen maken wij ook het effect op het EMU-saldo inzichtelijk om de uitkomst hiervan mee te laten wegen in de definitieve beslissing.
Bedrijfsvoering, flexibiliteit in personele contracten
Dit kengetal geeft een indicatie van het tempo waarin we bij financiële tegenwind terug kunnen naar lagere personele lasten. De manier waarop wij werken aan de organisatie is beschreven in paragraaf Bedrijfsvoering. Wendbaarheid is een belangrijke doelstelling, zowel voor de werkprocessen, als voor de informatievoorziening en de inzetbaarheid van de medewerkers.
Maatstaf
Personele bezetting wordt uitgedrukt in aantal fulltime equivalent (fte). De personele flexibiliteit wordt bepaald aan de hand van het aandeel flexibele contracten inclusief inhuur in verhouding tot de totale personele bezetting. Voor de definities sluiten we aan bij het landelijk platform ‘Vensters voor bedrijfsvoering’. We onderscheiden daarbij drie hoofdgroepen van personeel, naargelang de mate waarin financiële verplichtingen de begroting meer of minder flexibel maken: aanstellingen voor onbepaalde tijd respectievelijk aanstellingen voor bepaalde tijd en tenslotte inhuur van derden. Deze laatste twee rekenen we tot de flexibele contracten.
Formule: som (fte met contracten voor bepaalde tijd + fte inhuur) / som (fte met contracten voor onbepaalde tijd + fte met contracten voor bepaalde tijd + fte inhuur), uitgedrukt in %.
Stand van zaken
Gemeten wordt inhuur en tijdelijke contracten als geheel. Door te investeren in brede inzetbaarheid van medewerkers met een aanstelling voor onbepaalde tijd, wordt het aantal inhuurkrachten minder.
Tabel 6: Relatieve aandeel tijdelijke contracten plus inhuur
Jaarverslag 2018 | Verloop kengetal | ||
---|---|---|---|
Verslag 2017 | Begroting | Verslag 2018 | |
Stand peildatum: | 31-12-2017 | 30-06-2018 | 31-12-2018 |
Aandeel tijdelijke contracten | 17,0% | 15,0% | 15,2% |
Sturingsmogelijkheden
Om de personele bezetting mee te laten bewegen met de benodigde capaciteit is flexibiliteit in de bedrijfsvoering nodig. We werken met vaste aanstellingen waar dat kan, en huren extern in als dat moet. We hebben nieuwe vormen van flexibiliteit verkend door deze niet alleen af te meten aan de duur van de aanstellingen maar door samenwerking met externe partijen.
Meerjarig onderhoud kapitaalgoederen
Toereikende onderhoudsbudgetten zorgen ervoor dat wij als gemeente financieel in staat zijn om onze kapitaalgoederen op een aanvaardbaar niveau te onderhouden. Waar sprake is van oplopend achterstallig onderhoud geeft dit op termijn extra herstelkosten die de financiële wendbaarheid kunnen beperken. Het onderhoud van de kapitaalgoederen op basis van de actuele meerjaren onderhoudsprogramma’s lichten wij toe in de paragraaf 'Investeringen en onderhoud kapitaalgoederen' van deze programmabegroting. De meerjaren kadernota’s betreffen de Kaderbrief Vastgoed 2017 en het Meerjarenperspectief Utrechts Vastgoed 2018 respectievelijk de Nota Onderhoud Kapitaalgoederen openbare ruimte 2016-2019 ‘Buiten gewoon op orde’.
Maatstaf
Als maatstaf hanteren we het criterium dat de bestaande budgetten voor de komende vier jaren toereikend zijn om de kapitaalgoederen op het door de gemeenteraad vastgestelde onderhoudsniveau te brengen of te houden conform de hiervoor genoemde kadernota’s. Voor Utrechts vastgoed hanteren wij de NEN 2767 normering, score 3: redelijk. Voor de openbare ruimte streven we naar economisch rationeel beheer, waarbij we voorrang geven aan het wegwerken van de meest prioritaire achterstand. Uitgangspunt is dat het totaal van de achterstand niet toeneemt.
Stand van zaken
Vastgoed
In de Nota Onderhoud Kapitaalgoederen/Meerjarenperspectief Utrechts Vastgoed 2015-2018 die bij de voorjaarsnota 2015 is vastgesteld, zijn wij uitgebreid ingegaan op het onderwerp meerjarig onderhoud. In 2017 zijn we gestart met een actualisatie van MJOP's. Voor alle panden zonder MJOP, is een actueel MJOP opgesteld en voor panden met een sterk verouderd MJOP zijn de MJOP's geactualiseerd. In 2018 is dit afgerond, voor alle panden waarvoor dit gewenst is nu een geactualiseerd MJOP beschikbaar is. Actueel betekent niet ouder dan vijf jaar en op basis van het huidige prijspeil. Er wordt naar gestreefd vanaf nu elk jaar 20% van de aanwezige MJOP's te actualiseren. Veel van de huidige contracten zijn in de periode van laagconjunctuur aanbesteed. In de komende jaren zullen werkzaamheden opnieuw dienen te worden aanbesteed. In de huidige, economisch gezien gunstiger, periode zal dit prijsopdrijvend kunnen werken.
Kapitaalgoederen in de openbare ruimte
Voor openbare ruimte projecten wordt voortdurend bekeken hoe budgetten vanuit verschillende programma’s (Openbare Ruimte en Groen, Stedelijke ontwikkeling (MPSO), meerjarenprogramma Bereikbaarheid en meerjaren groenprogramma) gecombineerd kunnen worden om een meer integrale aanpak van de openbare ruimte te realiseren. De groot onderhoud projecten van 2018 zijn afgestemd met de wijken en andere programma’s om overlast voor bewoners zo veel mogelijk te beperken en synergie en kostenbesparing in de uitvoering te bereiken. Dit 'werk met werk' maken heeft als voordeel dat we meer doelen tegelijkertijd bereiken en bovendien geeft het minder overlast. In 2018 zijn inderdaad diverse werkzaamheden uitgevoerd waar sprake was van 'werk met werk'. In 2019 wordt er gewerkt aan de nieuwe Nota Beheer Openbare Ruimte. Hierin zal een beeld geschetst worden van de staat van de objecten in de openbare ruimte en de bijbehorende kostenraming. Hierbij maken we gebruik van beheersystemen en de bijbehorend beheersystematiek.
Sturingsmogelijkheden
Vastgoed
De ambitie is om het gemeentelijk vastgoed, conform Programma Utrechtse Energie en Uitvoeringsprogramma energiezuinige gemeentelijke gebouwen klimaatneutraal te maken. Er wordt maximaal ingezet op de afname van het energiegebruik en op de opwekking van duurzame energie op en om de gebouwen.
Het op pandniveau volledig klimaatneutraal maken van de totale vastgoedportefeuille heeft een onrendabele top die niet binnen de huidige financiële kaders kan worden terugverdiend. Daarom geven we prioriteit aan het verduurzamen van de niet-monumentale panden gebouwd voor 1992. Na 1992 zijn namelijk de duurzaamheidseisen in het Bouwbesluit aangescherpt, waardoor het hoogste rendement te behalen valt bij investeringen in panden van voor 1992. De investeringen in bestaande bouw worden terugverdiend door hogere huurinkomsten, eventueel subsidies en/of de lagere energielasten. Door onderhoudsplanningen goed op elkaar af te stemmen, slim aan te besteden en te kiezen voor duurzaamheid beogen wij de efficiënte inzet en optimale benutting van de beschikbare onderhoudsbudgetten nog verder te verbeteren.
Kapitaalgoederen in de openbare ruimte
Bij onze aanpak in de openbare ruimte staan veiligheid, bereikbaarheid van de stad en het economisch belang altijd voorop. Door technische beheersystemen en inspecties waarbij wordt bezien of nog wordt voldaan aan de normen van wet- en regelgeving weten we wanneer onderhoud noodzakelijk is. In 2018 hebben we conform deze aanpak gewerkt en ook in 2019 continueren we deze de aanpak waarbij we achterstallig onderhoud weg werken. Het actuele meerjaren onderhoudsprogramma staat beschreven in de nota Onderhoud Kapitaalgoederen openbare ruimte 2016-2019: ‘Buiten gewoon op orde’.
Belastingcapaciteit
Hoe hoger de lokale lasten, hoe minder mogelijkheden een gemeente heeft voor verdere verhoging, hetgeen van invloed is op de wendbaarheid van de begroting. We hanteren twee kengetallen die elk de positie weergeven van Utrecht ten opzichte van een gemiddelde.
8.1 Belastingcapaciteit (BBV, bron: circulaire gemeentefonds)
Het kengetal belastingcapaciteit is een wegens BBV verplicht kengetal. Het drukt de Utrechtse lasten uit in een percentage van het gemiddelde van alle Nederlandse gemeenten. Een laag percentage als uitkomst is gunstig voor de nog beschikbare belastingcapaciteit.
Daarbij tellen kleine gemeenten even zwaar mee als grote doordat het uitgaat van het ongewogen landelijk gemiddelde.
8.2 Kengetal lokale lasten (bron: COELO)
Het kengetal lokale lasten vergelijkt de Utrechtse lokale lasten met die van de 38 grote gemeenten. Met de uitkomst wordt een rangorde aangegeven van duur naar goedkoop. Bij dit kengetal tellen gemeenten met een groot aantal inwoners zwaarder mee doordat wij uitgaan van het gewogen gemiddelde.
Tabel 8: Belastingcapaciteit en kengetal lokale lasten meerpersoonshuishoudens
x € 1.000 | ||||
Belastingcapaciteit Utrecht (BBV) | Verslag | Begroting | Verslag | Begroting |
Onroerendezaakbelasting | 235 | 239 | 239 | 245 |
Rioolheffing | 220 | 214 | 214 | 214 |
Afvalstoffenheffing | 249 | 253 | 253 | 259 |
Utrecht woonlasten meerpersoons huishoudens | 703 | 706 | 706 | 718 |
Landelijk gemiddelde | 723 | 723 | 723 | 721 |
Belastingcapaciteit Utrecht | 97,3% | 97,6% | 95,1% | 99,6% |
Kengetal lokale lasten (Bron: COELO) | ||||
Plaats 38 grote gemeenten (1ste = duurste) | 24 ste | 25 ste | 25 ste | nog niet gepubliceerd |
Stand van zaken
Utrecht is de afgelopen jaren met de hoogte van de lokale lasten in rangorde gedaald (= relatief minder duur)
ten opzichte van de 38 grote gemeenten (provinciehoofdsteden en gemeenten met ten minste 90.000 inwoners): van de 21ste plaats in 2015 naar de 25ste in 2018.
Sturingsmogelijkheden
Het effect van een eventuele belastingverhoging op de wendbaarheid van de gemeentefinanciën is relatief beperkt. Gemeenten nemen na de decentralisatie van 2015 circa 30% van de totale overheidsuitgaven voor hun rekening, terwijl het aandeel lokale belastingen in de totale belastingopbrengst rond de drie procent ligt. De mogelijkheid om de lasten te verhogen wordt deels bepaald door de landelijke macronorm voor onroerendezaakbelasting en deels door politiek inhoudelijke afwegingen. Ook de mate waarin leges en retributies kostendekkend zijn kan een sturingsmogelijkheid zijn.